dinsdag 9 december 2008

Na het vloeken de kerk in

Ieder gemengd vierstemmig of mannenkoor kent ze wel: bassen.

Een logge club mannen die zorgen voor de vocale vaste vloerbedekking. Trouw maar tegelijk sullig. Degelijk maar daarbij doorgaans ook nogal onbeweeglijk. Het vaste meubilair, goedaardige bromberen met bijpassend gebrek aan muzikale nuance.


Recent – weliswaar beperkt (N = 7, waarbij ik mezelf nog heb dubbel geteld) – onderzoek heeft uitgewezen dat bassen, eenmaal op gang gekomen, een sterke neiging vertonen te blijven hangen in hun eigen dreuntrance. Waar tenoren ambitieus hun plafond zoeken zitten bassen permanent op de bodem. ‘Kan een mens nog verder zakken?’, vraag ik me daarbij wel eens af.

Let maar eens op hun houding. Nooit op hun tenen. Zeer gelijkmatige, ongefraseerde beweegpatronen. Saai. Weinig alert. Hun motoriek wijst op het gespeend zijn van enig gevoel voor tijdige inzet, wat – tot gruwel van dirigenten – helaas ook geldt voor hun stemmen.

Voorkom vooral dat ze namaak-Russisch gaan zingen, als surrogaat Iwan Rebrows (zelf al een karikatuur van oeroude zompige Siberische telgangers)!

Veel componisten en koorarrangeurs houden rekening met de logheid die bassen eigen is en laten hen van begin tot eind maar hun lange lijnen zingen, met af en toe een pommetje of plokje, bim of bam om hen toch een beetje bij de les te houden.

 Muzikaal gespitst zijn en concentratie zijn bij deze diepgevooisde menssoort dus slecht ontwikkeld. Begrijpelijk daarom dat – zeker jonge en ambitieuze – dirigenten daar de nodige moeite mee hebben.

Kort geleden heeft een jeugdige dirigente zich speciaal ‘beschäftigt’ met de bassectie van een van haar koren (gelukkig voor haar heeft ze ook nog een vrouwenkoor).

Beschäftigt, dat klinkt serieus en dat is het ook. ‘Ik vloek bijna’, klonk het met duidelijk met moeite ingehouden woede. Het betrof de voorbereiding van een concert in een kerkje. Jozef en Maria en de kleine waren al een eind op streek maar de bassen hobbelden er achteraan. Vreselijk. Een bas kan of moet toch ook een wegbereider zijn van ouders in nood of asielzoekers? Steunen bij versnelde procedures in plaats van dat vertragende gesleep. Bassen. Het lijken soms wel ambtenaren!

Beschäftigt mit den Bassen, ‘ik vloek bijna’. Ik moet er niet aan denken dat de betrokken immer charmante dirigente tijdens uitvoeringen in de kerk ineens uitbarst in heftig gevloek tegen de bassen. Sommigen van hen overleven dat niet.


 En kerstliederen kunnen toch zo prachtig zijn. Van alle Carrolls is me vooral die van Neil Sedaka bijgebleven. ‘Oh Carroll, I’m but a fool, don’t ever leave me …’ ‘But if you leave me, I will surely die’. Ook geschikt voor Pasen, lijkt me.

Intussen in de sportschool: 

Daar ben ik begonnen met hielen lichten, een soort op de plaats op mijn tenen lopen. Ik ga snel vooruit, hoewel het lopen en fietsen me hier geen millimeter vooruit brengt. Dat sur place blijft een vreemde gewaarwording. Beetje bizar ook al dat gerek en gestrek en geloop en gefiets op de vierkante meter van al die zwetende medemensen op de muziek van Queen: ‘We are the champions’. Kampioenen van de revalidatie. Freddy Mercury zingt de zich afpeigerende spinners toe: ‘I want to ride my bicycle’. Mijn God, wat een bizarre boel. ‘A day at the races’ vervolgt Queen te midden van al dit getob. Ja hoor, spot er maar mee.

Ik zie ineens een grotesk beeld voor me: ‘Een als sportschool ingericht Zeeuws kerkje in het Openluchtmuseum met aan de apparaten louter bassen, massaal We are the champions zingend. Een nieuwe film van Monty Python?

 Vanaf de waterkoude Keizersgracht de beste wensen voor deze week van uw columnist, tevens bas en sportschoolsporter,

Rob.