zaterdag 27 juni 2009

KLEDINGADVIES

Mijn treinkrant Metro(1) zet me op het rechte spoor van de Partij tegen het Kwaad; de mens moet soms rechtlijnig zijn om vooruit te komen.
Citaat: ‘De SGP in Rhenen wil voorkomen dat de Naturisten Federatie Nederland (NFN) een ledenvergadering houdt in Ouwehands Dierenpark. Daarmee bestrijdt de partij het kwaad, vindt fractievoorzitter Piet van Leeuwen.’
‘Wat heeft u tegen naaktloperij?’, vraagt Metro hem.
Piet van leeuwen: ‘In de bijbel staat dat na de zondeval van Adam en Eva in het paradijs de mensen kleren verstrekt kregen.’
‘Verstrekt?’, vraagt Metro.
Piet: ‘Ja, de here God heeft dierenvellen uitgedeeld zodat mensen hun schaamte konden bedekken. Dat we kleren dragen is dus niet voor niks. In onze beginselen staat dat we het kwaad bestrijden. Daar is dit een voorbeeld van.’
Metro: ‘Wat voor kwaad richten vergaderende naturisten aan?’
Piet: ‘Aan deze mensen hebben we geen hekel, wel aan hun doen en laten.’
Slotvraag Metro: ‘Is naakt douchen ook kwalijk?’
Piet, met de verlossende woorden: ‘Nee, want wil je schoon worden, dan zul je toch je kleren uit moeten doen. Nee, de bijbel zegt er niks over – er was toen nog geen douche.’


Aldus door Piet van Leeuwen ter hoogte van Breukelen aan het denken gezet, vervolgde ik mijn reis naar Sodom en Gomorra aan Amstel en IJ, zonder wisselstoringen, draadbreuken en andere hindernissen naar kleine en grotere doelen.
Gehuld in een dierenvel, verstrekt door de here.
Geen snelle merkkleding, geen scherpe snit, maar ja, een gegeven paard …
Om mij heen veel Björn Borg, shirts van Hugo Boss, de nieuwe zomercollectie van de familie Brennikmeijer, Levi’s rafelranden (2) en een vermoeden van Sloggy.(3)
Als in een droom waarin je je bloot weet wist ik ineens de blikken van mijn medereizigers op me gericht. Ik voelde me naakt in mijn dierenvel, van diepe schaamte vervuld. ‘Waar heb je dat in godesnaam aangeschaft’, vroeg een van hen.
‘De here’, stamelde ik.
De here. Jawel. Geen topsporter of popster, geen naar de VS vertrokken Beijerse emigrant2, misschien wel de eerste leernicht, maar met een underscore op de lijst van Brigitte Bardot en Marianne Thieme.

‘De here’? Er bleek in het geheel nu geen spot in de blikken van mijn vragende medereizigers. Zijt gij soms zoekenden, vroeg ik hen?
Zonder het antwoord af te wachten verklaarde ik me, vol trots nu, nader.
‘Ja, de here. Schepper van de eerste kledinglijn.’

In mijn dierenvel bewoog ik me kort daarna door de PC Hooftstraat, onopvallend, langs modieuze kringloopwinkels van de keten van de here.
Als een teken waren op een blinde muur in deze chique Amsterdamse winkelstraat de eenvoudige woorden geschilderd: ‘De here was here.’
Referenties:
1. Een minuutje… Piet van Leeuwen, SGP Rhenen. Metro, dinsdag 23 juni 2009, p. 2.
2. Spijkerkledinguitvinder Levi Straus streek midden 19de eeuw uit Beijeren neer in de VS. Lederhosen raakte hij er aan de straatstenen niet kwijt, maar zijn nazaten timmeren er nu wel aardig aan de weg, met kleding zo uniform als de dierenvellen uit de Oertijd.
3. Sloggy. Ik mis de reusachtige billboards van Sloggy. De invloed van Piet van Leeuwen? Het blijkt een preventieve ingreep van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Menig verkeersdeelnemer werd er door afgeleid en raakte van het rechte pad.





zondag 21 juni 2009

SOPRANEN, DEEL 1, VOLGENS HET OUDE TESTAMENT

GENESIS, GEENSZINS ZONDER SOPRANEN

In den beginne was de aarde woest en ledig. Toen waren daar ineens de sopranen en was het met de ledigheid snel gedaan. De woestheid bleef, maar nu als klank. In de muziek der sferen was in enen een groot familieblik – zoals we die wel in een Turkse supermarkt aantreffen – hooggevooisde vrouwen opengetrokken. De schepping der sopranen had zich voltrokken als een oerknal. Hun ontstaan verenigt vele theorieën.

Er is de oude opvatting dat zij zijn geschapen uit de gekneusde rib van een bas of tenor. Maar gelooft een weldenkend mens werkelijk dat dit hooggestemde damesleger geboortig is uit de kneusjes der schepping? Kent u een man die zo’n bevalling zou doorstaan? Al was de Grote Verloskundige dan ook almachtig, dit zou hem toch volstrekt ongeloofwaardig maken.

Aannemelijker is dat Adam een sopraan was. Eén grote gevulde borstkas, een gul gemoed, één vat vol adem.
In den beginne waren er de sopranen. De schepper beluisterde hen en hoorde dat het goed was en noemde hetgeen zij zongen ‘melodie’.
Uit hun volle ademtocht ontstonden de alten, tenoren en bassen, als versieringen en bijgeluiden, misbaar, maar wel aardig ter opluistering.


Sopranen hebben de air van een koningin, maar zoals bijen en naties doorgaans volstaan met één vorstin, zijn zij altijd met velen. Heel velen. Overdonderend velen. De eeuwige vraag, die we in aloude zanggeschriften reeds tegenkomen, waarom in gemengde koren de mannen zo’n kleine minderheid vormen is eenvoudig en kort te beantwoorden: sopranen. Het bestaan van mannenkoren te verklaren uit de behoefte van ‘jongens onder elkaar’ is natuurlijk een zwakke poging om de werkelijkheid te verhullen. Waar mannen de alten nog wel kunnen velen in hun nabijheid, als groep doorgaans klein en qua stem nabijer, is het geweld der sopranen hen teveel.
Mijn vakblad Zing Magazine las op internet hierover een aardige analyse van een onbekende auteur (Oud Testamentisch?), gepubliceerd in het zomernummer van dit jaar.1 Een citaat hieruit: ‘De sopranen zijn degenen die het hoogst zingen, en daarom denken ze dat de wereld van hen is.’ In hun Hooglied zien en zingen zij neer op alles wat de schepper onder hen heeft gesteld. Voor hun meerdere eer en glorie zijn er allereerst de alten. Zing Magazine: ‘Voor sopranen zijn alten wat de tweede violen in een orkest zijn voor de eerste violen – leuk voor de samenklank, maar eigenlijk overbodig.’ Interessant is de verhouding tot de tenoren. ‘Tenoren daarentegen kunnen altijd van pas komen. Niet alleen vanwege de flirtmogelijkheden (iedereen weet dat sopranen nooit met bassen flirten); sopranen zingen graag duetten met tenoren omdat die ergens onderin het sopraanbereik hun best staan te doen, terwijl de sopranen in de stratosfeer de show stelen.’ ‘Bassen zijn uitschot: ze zingen te hard, vinden sopranen.’
Als dit geen schoolvoorbeeld van Freudiaanse projectie is …
Nog een citaat: ‘De sopranen leven in een parallel heelal dat de bassen ver boven de pet gaat. Ze snappen niet waarom iemand überhaupt zo hoog wil zingen en bereid is zo uit de bocht te vliegen als het fout gaat.’
Het geweld der sopranen roept, zoals het met geweld nu eenmaal gaat in het Oude Testament (de vredesbeweging stelde nog niet veel voor) volop tegengeweld op. En eerlijk gezegd, als ik de sopranen op volle oorlogssterkte hoor, klinken in mij de woorden: ‘Wie niet voor mij is, is tegen mij.’ Als bas, dus antiheld op sokken, kies ik de veilige weg van meezingen of het maken van bescheiden decoratieve omtrekkende stembewegingen. De tenoren ontlenen hun twijfelachtige status aan hun schaarsheid (die bepaalt nu eenmaal de economische waarde) en het aanschurken tegen de femmes fatales die de sopranen uithangen. Citaat: ‘… wie anders kan de sopranen aan het zwijmelen brengen.?’ Bassen verschuilen zich achter onbegrip.
Ook de alten hebben zo hun strategie om het sopranengeweld enigszins in toom te houden. Zing Magazine: ‘Stiekem vinden alten het leuk om samen te spannen tegen de sopranen, zodat die vals lijken te zingen.’

Zo bezien maken de sopranen het domein van de zang tot een Oud-Testamentisch slagveld: met de Vrouwe der Vrouwscharen. Met complotten om hun valsheid hoorbaar te maken, en mannenzangers die langs genadeloze soprano-feministische meetlatten worden gezet.

Niet in de laatste plaats voor mijn eigen veiligheid zal ik in deel II een verzoenende, vreedzame toon aanslaan.
Sopranen, deel II, een Nieuwer Testament, valt ruim voor 25 december te verwachten.

Literatuurverwijzingen:
1. ‘Stemgedrag’. Tekst Internet (auteur onbekend). Zing Magazine, juli-augustus 2009, nr. 27, p. 23.




dinsdag 16 juni 2009

Buitenkunstjes



Er is niets op tegen als iemand eens wat neuriet op de fiets, of op een stille winterdag een deuntje fluit. Ik heb altijd – al van jongs af aan - gevonden dat dit moet kunnen en ook al stem ik op D66, die typisch meanderende stroming binnen ons politieke landschap, daarin is mijn standpunt altijd zeer standvastig, zo niet rechtlijnig geweest.

Na een weekend met veel joodse gezangen met oriëntaalse trillers en Hebreeuwse gebeden, waarbij het lichaam ook tot deinen nijgt en een meezingende mens onbedwingbaar het heen en weer krijgt, was het gisteravond wel wennen aan de Gregoriaanse Vader (ook al de onze) van Strawinsky. Daarbij zie en voel ik vooral een plechtstatig voortschrijden, met de rechtlijnige en geometrische patronen van Romeinse garnizoenen (is het u wel eens opgevallen dat Rooms-katholieke monniken en Romeinse soldaten hetzelfde sandalige Birkenstockachtige schoeisel dragen?).

Voor het oefenen van deze 20ste eeuwse, nogal cerebrale Pater Noster had onze muzikaal leidsvrouwe, het jonge diriding uit dezelfde kwikzilverige politieke achterban, een galmende akoestiek bedacht. Zo belandde het hele 25-koppige koor op de tegeltjes van het schooltoilet, waarbij de zangers zich posteerden in een mooie pleefiguur.

De zang was nog penetranter dan de plaatselijke ruimtevullende eau de toilette. ‘Eli Eli, lama sabachtani?’ klonk het in mij: Oh Heer, waarom hebt gij mij hier achtergelaten? Zou Strawinsky dit effect hebben beoogd?

Mijn gebed haalde dan misschien niet de Heer in de Hemel, maar drong wel door tot dirivrouwsoren. Of wij maar verder wilden gaan op de speelplaats, waar onze stemmen tot grote hoogten zouden kunnen reiken. Maar bij de inzet reeds van ‘Kijk eens in de poppetjes van mijn ogen’ van Edgar Elgar, of was het ‘Geeft niet lieve pop, spring maar achterop’ van Mendelssohn, deden de merels er als bij afspraak nog hun schepje bovenop. Daar is niet tegenaan te zingen.

Dat vind ik een hele foute vogel, die merel. Het lijkt ook wel of ze ieder jaar zwarter worden (als ik een zwevende kiezer zou zijn zou ik zeker niet op de dierenpartij stemmen, maar wie weet wel op die W).


Het begeleidende boekje bij de CD ‘Merels & meer’ begint aldus: ‘In het begin van het seizoen hoor je mensen vaak zeggen: “de vogels zingen weer”. Ik denk dat ze dan de merels bedoelen die met hun zang zo duidelijk aanwezig zijn.’ En dan komt het: ‘We boffen met de merel. Uitgerekend één van de beste zangers is ons gevolgd van het bos naar de bebouwde omgeving en dan ook nog in groten getale. Bijna elke Europeaan kan vanuit de slaapkamer één of meerdere merels horen zingen.’

Zo jubelt de schrijver, Henk Meeuwsen uit Wageningen, maar door.

Welnu, hier wordt het tijd om mijn stem te verheffen tegen de terreur van deze rotbeesten. Zijn mijn voorouders de natuur ontvlucht naar een beschaafde wereld om te worden gevolgd ‘door uitgerekend één van de beste zangers van het bos naar de bebouwde omgeving?’ En dan je slaapkamerraam openzetten voor die merelterreur?

Nu laat ik me niet zo snel kennen, maar wel horen. Zo verhief ik mijn stem tussen dit merelgepeupel, als ware ik de grote lijster, waarover Meeuwsen (uit Wageningen) opmerkt: ‘De grote lijster zingt minder gevarieerd dan de merel of de zanglijster, maar ook erg mooi. Het zijn met name volle, ronde klanken die hij laat horen, maar ook de hogere tonen ontbreken niet. Aan het eind hoort u het ratelende alarm van de grote lijster alvorens hij weg vliegt.’ Juist, Meeuwsen, hierin herken ik mezelf.

Hoog in de bomen en op de daken vervolgden de merels hun zangterreur. Maar zeggen de Wijzen niet: ‘Zo boven, zo beneden’? Maken wij koorzangers ook niet deel uit van de schepping (of evolutie, of intelligent design of zoiets: kiest u maar)? Zijn wij met onze voeten op aarde niet gelijk de dieren des velds? En weerspiegelen onze stemmen niet het gekwinkeleer van onze gevleugelde medeschepselen? En zingt der Rudy Carrell niet: ‘Wat een geluk dat ik een stukje van de wereld ben, dat ik de wijsjes van de sijsjes en de merels ken.’

Allemaal mooi en aardig, maar die merels …

Hiermee is de toon gezet voor een column over een immer in ieder gemengd koor oververtegenwoordigde categorie zangers. De opmaat voor een vlijmscherpe analyse van de s…….

Tot zover een parabel op een dinsdag in de late lente.


Rob.