dinsdag 26 januari 2010

Onder de douche


Dirigente ziek. Geen repetitie. Zijn we niet gewend. Wat te doen?
Thuis werken, zoals bij extreem winterweer!
Gisteravond om exact 20 uur dus begonnen met een warming up, zoals gebruikelijk. Slordig mengsel van sportschoolslag en borstcrawl, een bijzonder vrije slag dus. Heeft dat zin, zo in je eentje een koorrepetitie? Ik dacht het wel.
Als koorzangers behoren wij tot een groter geheel, maar dat inzicht blijkt maar al te vaak veel te zwak. Laat ik - in de hoedanigheid van koorlid - voor mezelf spreken en falen en feilen allereerst bij mezelf zoeken.
Soms laat ik mezelf zo graag gaan, losgeslagen, als waren er in geen velden of wegen een diri en medekoorleden te bekennen. Hop hop, Rob in vergalop. Niets zo moeilijk voor een koor en haar zangers als te klinken als koor.
Ieder koorlid heeft wel een notie van wat eenheid in verscheidenheid is, maar het moment van de ware samenzang laat doorgaans lang op zich wachten. Zelfs bij de eenstemmige delen (een andere dirigent onder wie ik val zou het liefste de sopranen van zijn koor wel eens apart willen stemmen; de rest van het koor zou dan iets voor zichzelf kunnen doen). Daar geen unisono te bekennen maar slechts multisolo.
Hoe komt dat toch? Een lastige fase in de evolutie van de mensheid? Een uitwas van de democratie? Typisch individualistisch Nederlands? (Hebben Russen, Duitsers en Noord-Koreanen ook versjes zoals 'Drie keer drie is negen, ieder zingt zijn eigen lied?)?
Wat kan iemand in zijn eentje doen aan het gebrek aan samenhang in de samenzang van zijn of haar koor?

Mij viel gisteravond het volgende in. Verbeter het koor en begin bij jezelf. Vergeet even die oergezellige repetities en nuttige oefenbestandjes. Kleed je uit. Neem plaats onder de douchekop en begin met de stand op zacht. Doe maar net of je fantasie hebt en stel je de gestaag vallende druppels voor als je medekoorleden.
Draai de kraan nu op forte, de krachtige stroom is het koor. Daar valt niet tegenin te zingen. Geef je hieraan over en zing de mantra: 'Hoor, ik ben een koor'. Luister naar je verrassend ernstige ondertoon, hoor ook je boventonen, het vocale buikgebeuren, voel de frisse okselsteun. Word meerstemmig jezelf.
Wacht vervolgens actief op je eigen begin tot je merkt dat je al ongemerkt was begonnen. Herhaal dit met de regelmaat waarmee je doorgaans douchet. Dit werkt zowel bevrijdend als verslavend.
Waarschuwing: vergeet de plenaire koorrepetities niet en blijf eventuele oefenbestandjes gewoon gebruiken.
Om kwart over negen heb ik samen met de vrouw de pauzekoffie gezet en genoten, daarna weer snel en gedisciplineerd de doucheruimte ingedoken en met alle klanken die mijn stem maar voortbrengt nog enig twijfelachtig repertoire doorgezongen. Zo zong ik spattend en schuddend in koor 'Als ik U vinde'. Maar zonder dirigent lijkt zo'n zoektocht onbegonnen werk.
Volgende keer toch maar weer onder haar leiding, in plaats van mijn toevlucht te nemen tot onze waterleiding. De douche is de ideale gelegenheid om je als zanger helemaal te laten gaan, zeker, maar voor een vervangende koorrepetitie...? Het hopen en wachten is op weer een gezonde diri. Het liep de spuigaten uit, luidde de diagnose. Dan loopt het gelukkig vaak los.
De maandelijkse koorkroegenavond, na het grondig drogen en in schone kleren, in huiselijke kring gevierd. De vrouw en ik hebben diverse rondjes gegeven. Ik meen dat we veilig thuis zijn gekomen.
Gezondheid! Goede week.
Grachtengordelgroet van
Rob (Mokum, min zeven, gevoelstemperatuur sterk wisselend).

dinsdag 19 januari 2010

BIBEB

Bibeb (95), de 'grootmoeder' van het portretterende interview, overleden, luidt vanmorgen de Volkskrantkop op (terecht) de voorpagina met daaronder: 'Journaliste Bibeb is op 95-jarige leeftijd in (moet zijn 'op', RV) Scheveningen overleden.
Nou en? Nou, dit: Bibeb was een jong leven lang mijn culturele moeder en ik was verliefd op haar dochter, net zo jong en groen als ik indertijd: prille Prea. Als journalistieke krullenjongen bij de Haagsche Courant werkte in de jaren zestig samen met Marianne. Zij had verkering met Bibeb's zoon Wouter. Trots toonde ze me op een dag een foto van haar geliefde Wouter en zijn jongere zusje Prea, met een cello onder handen. Genoeg om stapelverliefd te worden. Prea.


Wij hebben elkaar in levenden lijve aanschouwd – zonder cello - en dat viel mij niet tegen. En haar? Ach, wat zal ik zeggen, prille gevoelens hè, je kent dat wel. Daar kan van alles uit voortkomen. Ik mijd hier details, maar erg toeschietelijk was ze niet. Zo jong als ik was bleek ik echter al over een bijzonder sterk ontwikkelde hardnekkigheid te beschikken.
Zo gedroeg ik me een tijdlang als stalker avant la lettre: zelden passeerde iemand zo frequent Zeekant 110A als ik. Ik vatte er ook als het ware post. Ik heb Prea nooit een noot horen spelen, maar haar bevalligheid heeft zeker bijgedragen tot mijn liefde voor de klassieke muziek. Als ik Yo Yo Ma Schumann hoor strijken denk ik soms nog wel eens aan Prea. Zijn spel en haar beeld, aan mij de vrijheid om die te combineren in het rijk van mijn zintuigen.
Moeder Bibeb heb ik nooit gezien. Wekelijks vrat ik haar bijzondere en psychologiserende interviews, haar interviewen was portretteren, waarbij ze alle tijd nam om een volledig beeld in passende tinten aan de lezer te kunnen voorleggen. Weliswaar sloot ze zich geen 24 uur op met haar slachtoffers, maar urenlange verhoren waren het wel, die vraaggesprekken. Mooi waren haar observaties, de kenschetsende tussenzinnetjes zoals: 'pakt met trillende hand de koekjestrommel om mij een biscuitje te offreren aan het keukentafeltje' (volgt nog een uitgebreide beschrijving van dit meubelstuk en wat dit allemaal zegt van de geïnterviewde) of: ‘drukt peuk uit in dofgrijze asbak, de blik afwezig’.
Maar Bibeb zelf? Wie was zij, behalve de moeder van Prea en Wouter? Ze liet zich zelf niet interviewen, hield zich op de achtergrond. Zoals prille Prea, haar cellodochter, op afstand bleef van mij. Mijn nieuwsgierigheid naar haar uiterlijk en persoonlijkheid nam toe per interview in mijn lijfopinieblad Vrij Nederland.
Er kwam een tijd dat ik niet meer langs Zeekant 110A schuifelde voor dochter Prea, maar voor moeder Bibeb. Ondanks mijn gestalk heeft de moeder, mijn waarlijk culturele moeder, zich nooit aan mij geopenbaard. Dit nu, zo begrijp ik vandaag uit mijn ochtendblad, zal ook niet meer gebeuren. Het beeld van Prea is na al die jaren vervaagd, grotendeels opgegaan in mijn achtergrond. Naar de onbekende moeder blijf ik zoeken, maar het stalken kan ik staken.
Zondag was ik weer in de Jordaan, op het verjaardagsfeest van een collega, op een steenworp afstand van het pand aan de Bloemgracht waar ik 35 jaar geleden mijn levensgezellin Magda ontmoette, toen ook nog wel enigszins pril, aan de voet van de Oude Wester.
Vijfendertig jaar dezelfde vrouw stalken, ver van Scheveningens Zeekant 110A, dat is wel andere koek, nietwaar? En het aardige is dat zij mij ook even zoveel jaren al stalkt. Wederzijds stalken, een mooie liefhebberij.
Overigens - even een zijspoor - werd er in de trein weer gewaarschuwd voor zakkenrollers op de stations. Een hele geruststelling, alles lijkt weer normaal. Beware of pickpockets, der Winter ist vergangen.
Ondertussen gaan we welgemoed verder met ons oud-vaderlandse repertoire, met een wel zeer Calvinistisch klinkend (terwijl het meen ik toch stamt uit de Rooms doordesemde Zuidelijke Nederlanden, waar ze de vrouwen nog korter hielden dan bij ons in de buurt) DRINKLIED.
Maar daar weet Xing wel raad mee. Dat wordt rappen of swingen, laat de schwung en het frivole maar over aan ons prachtkoor. Xing and swing. Bij ons koor vraag ik me wel regelmatig af of de toon- en tekstdichter dit zo wel bedoeld heeft. Maar wat dondert het. Wij nemen de vrijheid.
Er komt een aankondiging binnen van het Arnhems kamerkoor, dat zeer binnenkort het Requiem van Fauré ten gehore brengt. Wel vroeg, dat requiem, maar het koor licht dat keurig toe. Ooit zong ik het met De Vrije Stem, zo'n koor van gekerstende socialisten, in de Eusebiuskerk, op 4 mei bij de dodenherdenking.
Vandaag herdenk ik Bibeb en vooral de herinneringen aan mijn culturele moeder die ik nooit heb gekend.

woensdag 13 januari 2010

Hoefijzers


Als bewoner van een gidsland, die zelf goed beslagen ten ijs wil komen, volg ik natuurlijk onze deskundigen ('wat weten ze tegenwoordig toch veel'). Zo zag ik dat de KNMI of de ANWB - in ieder geval iets Nederlands - een 'na-alarm' heeft afgegeven. Dat is toch nog even schrikken. Weliswaar zijn we intussen helemaal vertrouwd geraakt met weersalarmen van allerlei aard, waarbij het voortdurend meevallers regent (het lijkt wel een strategie van politici, die ons waarschuwen voor aan te trekken broekriemen, crises die nog lang niet over zijn en ander engs).
Na-alarm, dat neem ik toch wel serieus. Want je weet wat er was en wat er is, maar over wat er nog gaat komen maakt een mens zich toch de meeste zorgen, in Nederland tenminste. Op advies van een ex-voorzitter (ex, maar ze is netjes weggegaan en nog steeds gezaghebbend) uit het wintersportoord Velp heb ik hoefijzers aangeschaft. Rubberen flappen met dunne schroeven voor onder het reguliere schoeisel. Ontworpen voor bewoners van eeuwige sneeuwvelden.
In onze tuin, waar we - idyllisch ingesteld als we zijn - alle sneeuw hebben laten liggen, voldoen ze uitstekend, maar op de wegen die ik heb te gaan is al veel sneeuw en ijs verdwenen. Maar ja, je weet het niet met een alarm, hè.
Bij een vroege blik op straat onderscheid ik twee categorieën voetgangers: zij die keurig op het trottoir de sneeuwresten trotseren en de brutalen die zich over het autogedeelte bewegen (vermoedelijk automobilisten, die hebben de halve wereld, zij gaan ook aanzienlijk sneller).
De sneeuw is grotendeels verdwenen, maar het gevaar nog niet, zegt de gewaarschuwde man in mij, dus aan die hoefijzers, jongen.
Ik voel me al snel een klunende elfstedenrijder in het Amazonegebied. Als een topsporter die maar niet wil inzien dat hij allang over het hoogtepunt heen is. Of een ijlende Fries met gevaarlijk hoge elfstedenkoorts.
De weergoden zetten hun profeten wel erg vaak op het verkeerde been dezer dagen.
Intussen volop begonnen aan een oud-Nederlands repertoire. Aha, Nederlands repertoire, fijn om precies te weten wat je zingt. Vergeet het maar. Dit oud-Nederlands is niet te begrijpen. Het valt niet uit te leggen. Zelden zag ik schriftgeleerden zo in verlegenheid gebracht als gisteravond. Het verschilt van onze eigentijdse moedertaal als het Bretons van het Frans, liet onze allochtone sopraan me weten.
Alsof mijn verre voorouders met terugwerkende kracht een inburgeringscursus van me eisen. Ben ik wel autochtoon of 32ste generatie medelander?
Nou ja, we zullen er ons zeker mee onderscheiden binnen het korenland en dat is goed voor het identiteitsgevoel.

Medezangers: vergeet je niet bij te voederen en geniet van het grillige avontuur dat een Nederlands wintertje heet.
Grachtengordelgroet,
Rob.

zondag 10 januari 2010

KONINKLIJKE EXTREMISTEN



Zomaar een weekend in een januarimaand

Zingende medemensen, voelt jullie temperatuur aangenaam aan? Komen jullie dit weekeinde met ‘extreem winterweer’ (citaat van zich indekkende NS en Koninklijke Weerprofeten) nog door? Als ik virtuele mantelzorg kan bieden … ?

Zojuist veilig teruggekeerd van een expeditie naar de buurtsuper voor noodvoorraden, met speciale spijkers onder de schoenen door de Spijkerstraat naar de Spijkerlaan. Van hamsteren was nog niets te merken, vermoedelijk is de extreme ernst van de situatie nog niet doorgedrongen tot mijn buurtgenoten. Sinds het vertrek van de dames van plezier is dit geen warme buurt meer, er is een frisse wind gaan waaien in het Spijkerkwartier, maar hier hebben weinigen zorgen voor de dag van morgen.

De krant van gisteren meldde dat het einde van de zoutbodem in zicht was en dat het ontdooiende strooien van de besneeuwde wegen weldra zou stoppen. Heel apocalyptisch allemaal. ‘Waar is nog een weg die wij kunnen gaan’, zong Mieke Telkamp. De minister van verkeer, in alle staten en die altijd goedgemutste Plasterk van cultuur en columns besloten tot het massaal inzetten van bassen (de vocale vloerverwarmers, hun functie voor de samenleving wordt voelbaar). Ik heb hier mijn oproep nog liggen. Of wij willen helpen met ontdooien. Lage tonen schijnen een hoog CO2-gehalte te hebben. Misschien ligt die hele opwarming van de aarde wel aan ons, met ons geheel eigen milieu.

Iedereen is verzocht om het zout op zijn huid af te staan (16 miljoen kleine beetjes helpen), leveranciers van zoute haring en pekelvlees is gevraagd hun verantwoordelijkheid te nemen. Op cabaretiers is een dringend beroep gedaan nog louter zouteloze grappen te verkopen, wat voor de meesten niet zo moeilijk is.
Zout strooien in andermans wonden – toch een grondrecht waar Nederlanders graag gebruik van maken – wordt ontmoedigd. Voor wie het niet kan laten zout te strooien op slakken: niet op alle!

koninklijke zoutkelders

Maar ziet, de krant van gisteren bleek weer eens wat hij altijd was: geschiedenis.
Er is weer zout, en nog wel koninklijk, die nobele AKZO komt onverwacht het volk weer tegemoet. Hoe zij daar ineens aan komen? De kelders van Het Loo en het Noordeinde, bekend van zijn geheimen? Omdat de vorst in de grond zit?
In de Gelderlander (lees ik alleen – met enige regelmaat - bij extreem winterweer) van vandaag zie ik dat Arnhem na dit weekeind niet meer op AKZO-strooizout hoeft te rekenen. Na het vertrek van de directie naar Amsterdam blijkt dat de AKZO geen koninklijke boodschap meer heeft aan Arnhemse proleten. Uit het oog uit het hart? Of gewoon harteloos? Stelletje zoutzakken (dit moet me even van het hart, ik heb er wel een)! Is dat niet zuur? Stemt dat niet bitter?

Gelukkig is er altijd nog de taal. Wat valt daar een hoeveelheid zout uit te halen. Vrienden melden me het nog nooit zo zout te hebben gegeten, vinden dat ik het zout in de pap wel heb verdiend (bij dit soort schouderklopjes smelt ik helemaal) en maken gewag van het zout der aarde. Een nuchtere noorderling onder hen beveelt me aan dit alles op te zouten.
Mag ongezouten kritiek nog wel?

Voor (of achter) mijn raam dwarrelen dartele sneeuwvlokjes vriendelijk naar benee. Stuiven is hen vreemd. In dit klimaat past slechts een instuif.