maandag 23 januari 2012

STEMVERHEFFING EN POTKACHEL

De kerstbomen zijn koud de deur uit, de engeltjes en loftrompetjes weer in hun doos, of mijn koor Xing haalt Jezus al weer van stal.
We gaan weer aan de slag met Brother in me, een geraffineerde en hilarische collage van fragmenten van gospelsongs en liederen uit musicals en films over vooral het personage Jezus van Nazareth. Ingenieus plak- en knipwerk voor vier stemmen van de tekst- en toondichter Wilbert Friederichs.
Het koor had zich al eerder aan deze Brother in ons gewaagd en er zelfs mee opgetreden voor een stampvolle zaal in de Arnhemse Koepelkerk - het Carré voor amateurkoorzangers - maar de puzzelstukken wilden nog niet goed passen en koor en arrangement vielen enigszins uit elkaar.
‘Te hoog gegrepen’, mompelden eeuwige betweters voorspelbaar en een harde kern van azijnpissers stelde zelfs dat het koor zich had ‘vergrepen aan de Lord en Friederichs muzikale hoogstandje’.
Zo belandde Brother in zijn verdomhoekje, om daar kort na kerst bij de nieuwjaarsrepetitie alweer uit te komen, tot mijn grote blijdschap. Ik ben blijven geloven in zijn terugkeer. Het was een Messiaanse avond.



Na 2.000 jaar nog steeds het hoogste woord, door vele monden, met vele stemmen, uit vele kelen, vooral ook van veel zangers. Hoe zou de stem van deze Nazarener zelf hebben geklonken? Wie weet wel als die van Monty Pythons Graham Chapman in Life of Brian of als een van de hoofdrolvertolkers in Jesus Christ Superstar of Weinachtsoratoria.
Zouden wetenschappers dit ooit eens op het spoor komen?
Dat Hij zijn stem kon verheffen weten we van zijn tirades tegen de wisselaars in de tempel. Ik stel me een krachtige tenor voor. Niet als Placido Domingo, maar spichtig en driftig.
Bij Mozes, ook nadrukkelijk aanwezig in Brother en gospelheld van het eerste uur, denk ik daarentegen aan een diepe bas. Zo’n stentorstem die dendert en dondert uit de diepte wanneer hij zijn beklag doet: Let my people go!

Jezus noch Mozes zal zich hebben afgevraagd of hij wel de juiste toon aansloeg. Toorn zette de toon bij hun luidkeelse protesten. Monteverdi (pseudoniem van Arnon Grunberg) was nog niet geboren, ik vraag me zelfs af of er al een notenschrift was en of deze Heren van het Oude en Nieuwe Testament wel eens iets aan solfege hadden gedaan. Zijn de Tien Geboden en de Evangeliën niet meteen op muziek gezet om meteen de toon te zetten? In C mineur en G majeur?
Ik kom daarop door het volgende.
Na die verloren Brother in me weer aan onze borst te hebben gedrukt en toen we de smaak van reprises te pakken hadden, begonnen we vol goede moed ook maar weer eens Lasciate mi morire, dat eerste deel van de vijfstemmige klaagcyclus van Monteverdi.
Eerder deden we dat in een nogal hoge toonzetting, dit keer wilden we het eens proberen met een aanzienlijk lagere. Voorlopig geen concerten, alle tijd om eens lekker te experimenteren en te ontspannen. Die lage setting blijkt veel comfortabeler.

De vraag rees wat mooier is: een hoge of lage klaagzang. En daarmee ook de vraag: wat is belangrijker, lekker zingen of mooi zingen? Mijn antwoord op die laatste vraag is: hoe lekkerder je zingt hoe mooier het klinkt. Dat beweer ik bij hoog en bij laag.
Lijden leidt volgens menigeen tot schoonheid. Geen kunst zonder lijden. Geen verheven meesterwerken zonder afzien op een koude tochtige zolderkamer in een dikke trui en bij de eeuwige potkachel. Hoge kwaliteit vereist een flinke dosis pijniging.

Echt waar? Welnee! Geen diepgang zonder verschrikkelijk diep te zijn gegaan? Mooi niet, zo klinkt mijn lied. En heeft het lijden van Leiden indertijd tot iets moois geleid? Nou dan.
Klagen kan in allerlei toonaarden en zowel eenzaam bij een potkachel als met zijn allen gemengd bij het kampvuur: brandend.