woensdag 8 april 2009

KNOTSHOCKEY VOOR KNARREN EN NARREN

‘Voor 55-plussers die in groepsverband willen sporten is er naast minivoetbal en jeu de boules nu ook knotshockey, floorball en dynamic-tennis. De vergrijzende samenleving vraagt om actie.’ Zo meldt Poul Annema in de Volkskrant van dinsdag 7 april.

Knotshockey, niet alleen voor ouderen

Waarom windt deze tekst mij zo op? Welnu: knotshockey is een vorm van hockey waarbij er alles aan wordt gedaan om ongeschonden de wedstrijd door te komen: de hockeystick (knots) is licht en de bal zacht. De grondlegger van het knotshockey, zo lees ik nog, is Piet Steenmeijer van de Apeldoornse hockeyclub Ares. Steenmeijer: ‘De gemiddelde leeftijd bij Ares is 74 jaar’.
Wat is hier zo opwindend aan, althans voor mij?

Een duik in de indrukwekkende geschiedenis van mijn sportcarrière.
In de straat waarin ik opgroeide, woonde, leefde en vooral ook sportte, in het Rotterdamse Spangen, op een steenworp afstand van de prachtclub Sparta, een ‘omnisportvereniging’ (mijn spellingcorrector suggereert ‘onminsportvereniging’) met voetbal, honkbal en cricket, bestond er geen hockey. Niet gehinderd door al te veel automobielen hing ik er de ware omnisporter uit, trapte, gooide en sloeg harde en zachte ballen, in eigen en andermans doel, ruiten van kleine middenstanders en particulieren, in en uit, van en naar honken, maar niets ervan had maar iets van doen met hockey. 
Het waren de jaren van vijftig (van De Avonden van Van ’t Reve), van wederopbouw en de opbouw van mijzelf, inclusief de sporter in mij.
Een nieuwe tijd brak aan met mijn emigratie, in 1960, op het breukvlak van twee markante decennia, naar het voorname Den Haag. Een wereld van verschil, een cultuurschok. Schokkend was ook mijn kennismaking met hockey. Op de middelbare school in de Hofstad bleek deze sport (of is het slechts spel?) een standaardonderdeel van de gymles. Ook ik moest eraan geloven. Met Darwin in gedachte hield ik mij voor dat mijn zich vormende identiteit tijdens deze jaren van opgroeiende puber er een moest zijn van haaks in het leven staan. De houding van de ware homo erecticus, op weg naar zijn vervolmaking.
Bij het gymmen in Rotterdam leerden wij jongelingen vooral de rug te rechten, als heipalen. Hoe anders bleek de Haagse aanpak.
Gebogen dreven mijn Haagse klasgenoten met harde hockeystick de bal naar het vijandelijke doel. Als de dag van gisteren herinner ik me mijn eerste actie. Nog niet ingeburgerd en geïntegreerd in de nieuwe samenleving kon ik eenvoudigweg mijn cultuur van herkomst niet verloochenen. Met rechte Rotterdamse rug naderde ik mijn buigende tegenstanders, de bal tussen ons, haalde uit en raakte behalve de bal de al sterk gebogen jonge Hagenees, die met een korte val ter aarde stortte.
De gruwelijke afloop zal ik u besparen, maar duidelijk zal zijn dat mijn ultrakorte hockeycarrière hiermee meteen ten einde liep.

Ik kon mij nu gaan uitleven in zitvoetbal, de belangrijkste binnensport bij onze gymles. Ook typisch Haags geloof ik. Hier glorieerde ik. Hier kon ik mijn tactische inzichten met mijn verfijnde techniek uiten door splijtende passes en strakke schoten tegen een liggende gymbank, dat heerlijk brede doel van de tegenstander dat ik vaak en gelukzalig trof. Ware dit een Olympische sport geweest, dan had ik het ver geschopt.
En dan was er nog honkbal. Aan slag gaf ik hem ook aardig van jetje, de achtervanger had niet voor niets zo’n muilkorf aan, die hield zich dus wel gedeisd als ik de knuppel hanteerde. Wanneer mijn ploeg niet aan slag was, nam ik steevast (en vergaand immobiel) de positie in van ‘verre velder’. Een enkele keer kwam een vergeslagen bal wel eens mijn kant uit, maar ik leerde al snel het spel te spelen van de goedwillende die deze bal echt niet meer kan halen.
Dat spel speel ik nog steeds, met overtuiging, hoewel een enkeling het wel doorziet. Sommigen herkennen mij meteen in die rol. Ik ben die rol.

Soms droom ik nog van die ene hockeyklap. Daarin verschijnt me een oude Hagenees, met een litteken boven het oog. ‘Waarom?’, vraagt zijn blik.
Mijn hockeycarrière was kort, krachtig en dramatisch, maar ook te abrupt afgebroken. Daarom dan ook nog niet af. Het moment lijkt aangebroken een waardig, waarachtig en waar afscheid te nemen van mijn hockeybestaan. Met knotshockey.
‘Knotshockey is een vorm van hockey waarbij er alles aan wordt gedaan om ongeschonden de wedstrijd door te komen: de hockeystick (knots) is licht en de bal zacht.’
Ongeschonden, niet alleen ik zelf (qua lijf en geweten), maar ook mijn tegenstander, al of niet gebogen over die zachte bal.
Wie weet word ik wel knotsknetterhockeygek en maak ik, na bijna een halve eeuw, een doorstart in deze zo wonderlijke sport.

Kampong-tenue, verkrijgbaar in Utrecht.

‘Informatie over PLUS-sport in Utrecht is via de e-mail verkrijgbaar bij 
Manager.hockey@kampong.nl .’ Kampong, daar heb ik wel eens van gehoord. Iets koloniaals, met veel buigingen, chique maar toch netjes.
Een Apeldoornse koorgenoot en mede(soms contra-)bas zal ik wijzen op hockeyclub Ares in zijn woonplaats. ‘De gemiddelde leeftijd bij Ares is 74 jaar.’
Hij zal er zich eeuwig jong voelen, met lichte knots.